Door meneer Van den Boom
‘Meneer, wilt u een stukje schrijven voor de digitale SPartacus?’ Die vraag heb ik inmiddels al verschillende keren zachtjes op me afgevuurd horen worden door de aandringende Laura. Ik mag zelf weten waarover (het moet wel over school gaan). Er zijn verschillende zaken die me bezig houden. Het gebruik van de telefoon in de klas? Ik heb onlangs als experiment een paar klassen opgedragen, bij binnenkomst in het lokaal hun telefoontjes in te leveren. Er was niet eens heel veel commentaar (ik weet ook wel dat sommigen stiekem hun telefoontjes achterhouden). Een leerling in klas 5 zei meteen al in de tweede les onder het nieuwe beleid: ‘Meneer, de sfeer is anders’. Ik merk dat ook, het lijkt alsof leerlingen meer oog voor elkaar hebben, de vrienden zitten weer vlak naast je in plaats van in een virtuele ruimte. Het is zelfs ietsje onrustiger in de les, sommige leerlingen zitten zelfs aan elkaar! Wat mij betreft prima: het hoort bij de situatie in een leslokaal. Langzamerhand verschijnen er ook meer artikelen over de wenselijkheid om het telefoongebruik in lessituaties aan banden te leggen. Ook leggen buiten school mensen zich vrijwillig beperkingen op. Er zijn restaurants waar je de telefoon moet inleveren en een groepje leerlingen uit klas 5 legde vorig jaar in Rome op de afscheidsavond, tijdens het eten, hun telefoons op een stapeltje (‘wie hem het eerst pakt, moet op ijs trakteren’) om zo met elkaar te kunnen praten. De rest van de groep zat vrolijk in het rond te schreeuwen met opgeheven telefoontjes, waarop voortdurend van alles ‘gedeeld’ werd. Dat is ook een vorm van contact, natuurlijk … Een andere zaak die me bezig houdt, is de ‘toetsluwe school’. Dit parool is tijdens lopend schooljaar afgegeven, alhoewel ik niet goed weet hoe breed gedragen en uitgevoerd. Leerlingen klagen veel over ‘te veel toetsen’. Als toetsluw betekent: ingaan op die klachten en logistiek reageren, door bijvoorbeeld een maximum aantal toetsen per week vast te leggen, dan vind ik die nieuwe ideologie waardeloos. We toetsen inderdaad erg veel. Sommige vakken hebben wellicht meer toetsing nodig dan andere, sommige vaardigheden (ik denk aan noodzakelijk stampwerk) moeten geregeld worden getoetst (diagnostisch in plaats van meteen voor een keihard cijfer kan al verlichting brengen). Wat ik vooral zie, is: leerlingen pakken de boel ook niet altijd goed aan. Ze schuiven al het werk door tot aan de laatste avond voor een toets en roepen dan om het hardst dat ze het heel druk hebben. Huiswerk kan eigenlijk nooit meer gemaakt worden in een situatie waarin per week drie of vier toetsen zitten: alles moet wijken voor die toets. Ik denk aan een experimentje met klas 4, twee maanden geleden: Ik had drie lessen besteed aan Alexander de Grote. Deels een verhaal verteld met aantekeningen op het bord, deels een documentaire laten zien over Alexander. Na die drie lessen wilde ik een toetsje afspreken; dat kon pas – volgens de leerlingen – over anderhalve week. Ik stelde voor: ‘Als je goed meegedaan hebt, kun je zonder voorbereiden de vragen die ik morgen stel, beantwoorden en dan heb je een goed cijfer voor dit onderdeel’. Na wat heen en weer gepraat werd het: wie wil, doet het morgen, de rest later. Tweederde van de klas maakte de volgende dag de toets en de cijfers waren allemaal behoorlijk hoog. Eenderde had volgens mij de foute houding gehad tijdens de les: ‘Film kijken, wat aantekeningen maken: dat betekent dat je niets doet, later komt er pas een toets en die leer ik dan de avond van tevoren wel’. Ik vrees dat te veel leerlingen deze houding te vaak aannemen in de lessen. Ik zou er naar toe willen dat de leerlingen het normaal vinden om in de les te leren. Het moet ook normaal zijn dat je de les erna desnoods schriftelijk overhoord wordt om te zien of de vorige les effect heeft gehad. Op die manier hoeven grote toetsen lang niet meer zo vaak te worden gegeven, denk ik. Je leert elke dag iets, je verwerkt als huiswerk wat je geleerd hebt en grote overzichtstoetsen kunnen worden geminderd. Misschien moet wij, docenten, ook eens goed nagaan, welke dingen per se getoetst moeten worden in een grote toets en welke toetsen achterwege kunnen blijven, wanneer er al veel bereikt is in een les. Ik geef een praktisch voorbeeld: wanneer ik bij KCV een nieuw inzicht heb gegeven en een nieuwe manier van kijken naar kunst heb aangereikt, een bepaald probleem heb geschetst, is het soms genoeg om het daarbij te laten. Vorming is vooral: openen van een nieuwe horizon, de leerling anders naar iets leren kijken en dat hoeft niet altijd te resulteren in een toets. Er blijft veel leerwerk over: vooral talen zullen altijd lastig blijven op dit punt en het is belangrijk, onderscheid te maken tussen de verschillende vakken en hun behoefte aan toetsmomenten. Ik vrees dat de huidige praktijk: kijken of er niet te veel toetsen in een week zitten en indien dat het geval is, toetsen eruit gooien, veel te kort door de bocht is. Hoe denken leerlingen over dit probleem? |
Archieven
Juni 2018
Categorieën |